Gerardus Magazine 2018-2

2018-2

Heilzame verhalen

Vindingrijk vertrouwen

“Toen mijn man verongelukte en stierf, stortte mijn wereld in elkaar. Ik was heel gelukkig met hem geweest. Omdat we geen kinderen hadden, waren we sterk op elkaar aangewezen. We genoten samen van de vakanties met de camper en van af en toe een mooi concert of van de vrolijke stukken van het amateurtoneel in ons dorp. In de maanden na zijn dood dacht ik: zo gelukkig als toen zal ik nooit meer worden. Ik kwam nergens meer toe, verwaarloosde het huishouden en mezelf, en kwam nauwelijks nog het huis uit.

Ik begrijp nu best waarom vriendinnen en kennissen me steeds minder kwamen opzoeken. Eén vriendin heeft me in al die tijd niet in de steek gelaten. Ze zei niet veel, ook niet als ik aan het klagen en zuchten was. Maar ze was er altijd gewoon. Soms opperde ze een klein ideetje: ‘Zullen we samen eens een dagje uit gaan?’ Ze drong er verder niet op aan als ik een smoes verzon om niet te hoeven gaan. Op een dag opperde ze: ‘Volgende week is er weer toneel in ons dorpshuis; het moet heel leuk zijn’. Nu hield ze wat langer vol toen ik tegenstribbelde. Ik zwichtte.
Nou, ik moet zeggen: ik heb genóten! Het was ook zó leuk! Toen ik mezelf hoorde schaterlachen, schrok ik: ‘Wat zullen de mensen wel niet denken?’ Ik voelde me schuldig dat ik plezier had! Na afloop heb ik daar met mijn vriendin over gepraat en samen ook gelachen: ‘Wat heb ik mezelf toch lang in de put zitten duwen!’
Die avond is echt een ommekeer geweest. Natuurlijk ben ik wel eens verdrietig, maar ik kan weer lachen en gelukkig zijn!”
Jezus komt voortdurend ook ongelukkige en lamgeslagen mensen tegen: weduwen, zieken, mensen bij wie het noodlot of onrecht heeft toegeslagen en die niet meer verder kunnen. Al meteen in het tweede hoofdstuk van het Marcusevangelie komen we zo’n mens tegen.

Wat gebeurt er hier? Een man is gebonden aan het ziekbed. Hij is verlamd. Méér vertelt het evangelie niet over hem. Maar je kunt je goed voorstellen, dat als je alle uitzicht op genezing verloren hebt, er alleen nog maar een dof berusten is. Gelukkig zijn er die vrienden. Als zij horen van die Jezus van Nazareth, nemen ze hem met bed en al mee naar het huis waar die wonderdoener verblijft. Als de ingang versperd is, geven ze de moed niet op. Hun solidariteit wordt creatief. Mensen die werkelijk gelóven zijn niet voor één gat te vangen. Niet door de deur, dan maar door het dak. En toen Jezus dát vertrouwen zag, zei hij tot de lamme: ‘Je zonden zijn je vergeven’.

Er zitten twee verrassende aspecten aan die reactie van Jezus.
• Allereerst: ‘toen hij hún vertrouwen zag... zei Hij tot de lamme…’. Als je zélf als verlamde geen vertrouwen meer hebt, geen geloof kunt opbrengen, dan mag je van geluk spreken, als er dan ánderen zijn die blijven geloven in jouw toekomst. Als er na het overlijden van je man een vriendin is, die jou niet loslaat en naar lichtpuntjes blijft uitzien. Jezus zíet het vertrouwen van die vier vrienden; hun geloof maken ze zichtbaar door concreet de handen uit de mouwen te steken. Ze doen iets creatiefs. Dat is solidariteit van de bovenste plank.
• Er is nóg een verrassend aspect aan Jezus’ reactie: ‘Bij het zien van hun vertrouwen, zei Jezus tegen de verlamde: ‘Vriend, uw zonden worden u vergeven’. Hè? Dáár kwamen ze toch niet voor? En trouwens: hoe kwam Jezus erbij dat die zieke zonden zou hebben gedaan? Het zal toch niet waar zijn dat Jezus zijn verlamming ziet als een straf voor begane misdaden? Want elders in het evangelie blijkt dat Jezus dat soort schuld-denken juist wil doorbreken...

Maar juist dat wat Jezus zegt over zonden vergeven, maakt de gemoederen los. Schriftgeleerden maken zich kwaad over Jezus’ pretentie zonden te kunnen vergeven. Maar kennelijk zijn voor Jezus genezen en zonden vergeven met elkaar vervlochten. Het gaat Hem om de hele mens. Want is het niet ‘zonde’ dat een mens zich door angst en gebrek aan vertrouwen lam laat slaan? Was het niet ‘zonde’ dat door moedeloosheid elke beweging in die vrouw stil kwam te vallen? Juist uit die verlamming wil Jezus ons doen opstaan. Hij wil dat er weer beweging komt in een vastgelopen bestaan. Niet alleen in dit verhaal, maar voortdurend laat Jezus zien hoe in mensen die dood en afgeschreven zijn, er weer beweging komen kan. Door zijn woord en gebaar komen lamgeslagen mensen weer overeind. Lichamelijk én geestelijk wordt een mens er beter van.

Maar daar heb je wel geloof voor nodig. Niet het geloof van die schriftgeleerden die benauwd zijn of het theologische en kerkrechtelijk allemaal wel klopt wat er gezegd wordt, maar het vertrouwen van die vier mannen in het evangelie én van die vriendin. Zij laten zien wat hun geloof waard is. Zij beuren een medemens op en zijn vindingrijk genoeg om een weg te vinden naar een nieuwe toekomst.


Toen Jezus in Kafarnaüm was teruggekeerd, en men hoorde dat Hij thuis was, stroomden de mensen in zulk een aantal samen, dat zelfs de ruimte voor de deur geen plaats meer bood toen Hij hun zijn leer verkondigde. Men kwam een lamme bij Hem brengen, die door vier mannen gedragen werd. Omdat zij wegens de menigte geen mogelijkheid zagen hem dicht bij Jezus te brengen, legden ze het dak bloot boven de plaats waar Hij zich bevond, maakten er een opening in en lieten het bed, waarop de lamme uitgestrekt lag, zakken. Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tot de lamme: “Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven.” Er zaten enkele schriftgeleerden bij en dezen zeiden bij zichzelf: “Wat zegt die man daar? Hij spreekt godslasterlijk! Wie anders kan er zonden vergeven dan God alleen? Uit zichzelf wist Jezus aanstonds dat zij zo redeneerden, en Hij zei hun: “Wat redeneert gij toch bij uzelf? Wat is gemakkelijker, tot de lamme te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of: Sta op, neem uw bed op en loop? Welnu, opdat ge zult weten, dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven, sprak Hij tot de lamme: Ik zeg u, sta op, neem uw bed mee en ga naar huis.” Hij stond op, nam zijn bed en voor aller ogen ging hij onmiddellijk naar buiten. Iedereen stond er versteld van, en ze verheerlijkten God en zeiden: “Zoiets hebben wij nog nooit gezien.”
Marcus 2, 1-12

Henk Erinkveld C.Ss.R.