Gerardus Magazine 2022-8

2022-8

Water in het Woord

Dauw in de woestijn

Op weg naar de kamer van een kennis in een zorgcentrum kwam ik door de gezamenlijke huiskamer. In een hoekje zat een vrouw stilletjes te huilen. Een verzorgster sloeg een arm om haar heen. “Och, mevrouw, ut kump good”. Ik wist niet wat er precies aan de hand was, maar eigenlijk is dat een prachtig woord, dat tegelijk hoop en troost uitdrukt. ‘Het komt wel goed’. Een nuchterling zal zich afvragen’; O ja? Kómt het wel goed?’ Maar een mens leeft uiteindelijk niet van nuchtere feiten, maar van de hoop. Hoop is tegelijkertijd ook troost. 

 

Het raam van onze Gerarduskapel
Het zijn twee kernwoorden die bij advent horen. En die beide gevoelsstromen hebben in de christelijke geschiedenis een bedding gekregen in een aloud lied, het Rorate Coeli. Het lied met een steeds terugkerend refrein waarin we vragen dat Gods gerechtigheid mag neerdalen als dauw in de morgen, als dauw in onze woestijn… 
Het grote lange raam in de voormalige Gerarduskapel van Wittem is gelukkig nog grotendeels zichtbaar. Het beeldt in symbolen het kerkelijk jaar uit en begint met dauwdruppels, een verwijzing naar het adventslied ‘Rorate Coeli’: dauwt hemelen van omhoog…
Dauw, dat is het eerste dat verschijnt zodra de nacht ten einde loopt. Zelfs in een woestijn kan iets tot leven komen dankzij de dauw in de vroege ochtend. In het verhaal van de tocht van het joodse volk door de woestijn wordt verteld dat na het optrekken van de dauw er een korrelige laag als een soort rijp over de aarde lag. Men wist niet wat het was, maar Mozes zei: ‘Dit is het brood dat de Heer u te eten geeft’. Men noemde het ‘manna’. 

 

Wildernis
Dauw die de aarde drenkt en vruchtbaarheid geeft… Dat klinkt als een steeds terugkerend refrein in dat oude adventslied. De eerste strofe gaat zo:
Dauwt, hemelen, uit den hoge, 
en laat de wolken de Rechtvaardige regenen.
Wees niet boos, Heer, 
herinner U niet langer onze ongerechtigheid.
Zie de Heilige Stad: een woestenij geworden, 
Sion een woestijn, een wildernis.
Jeruzalem is verlaten, 
het huis waar U geheiligd en verheerlijkt werd,
waar onze vaderen U hebben geprezen.
De Heilige Stad, een woestenij geworden, een wildernis… De wereld als het huis van God, maar door onze ongerechtigheid is het een wildernis geworden. Zo klinken ook vandaag vaak pessimistische geluiden. ‘Ze hebben er een potje van gemaakt’ zeggen we wel eens als we het hebben over de vervuiling van de natuur. 
Maar het Rorate spreekt niet van ‘zij’, maar van ‘wij’: ‘herinner U niet langer onze ongerechtigheid’. Maar is dat terecht? Hebben wíj zoveel schuld aan de uitstoot van CO2 van grote bedrijven, aan toenemend geweld op straat? Nee, maar het is wel goed om te beseffen dat wij deel zijn van ónze gezamenlijke wereld, dat wij deel zijn van de wereld die gewond is door zoveel onrecht; dat het óns pijn doet als elders mensen lijden door onrecht en verdrukking. Onze wereld kun je niet verdelen in een ‘zij’ en ‘wij’. In de advent worden we opgeroepen om zélf kleine stapjes te zetten van hoop, om dauwdruppeltjes te zijn in de woestijn. 

 

Een klein en onaanzienlijk gebaar
In een serie artikelen hebben we in deze jaargang stilgestaan bij de zeggingskracht van water in de bijbel. Het begon met de schepping: alles komt voort uit de oerzee van woest water… We stonden stil bij de dreigende en verwoestende kracht van water. We eindigen met water in al zijn nietigheid: kleine dauwdruppeltjes…. Je ziet ze haast niet, zeker niet in een woestijn, maar ze zijn er wel en hebben de kracht in zich om de aarde te drenken en vruchtbaarheid te geven… 
Dat is Advent: de hoop levend houden in de zeggingskracht van het kleine en onaanzienlijke. We drukken dat ook uit door telkens één kaarsje méér aan te steken op de adventskrans: ze worden samen één zee van licht, van hoop, toegroeiend naar Kerstmis, feest van Licht.
Dezelfde zeggingskracht hebben dauwdruppels in een woestijn. Zo’n dauwdruppel, zo’n lichtje van hoop kun je zijn voor een ander die leeft in duisternis. 
Een verzorgster slaat een arm om een verdrietige vrouw: ‘Och, mevrouw, ut kump wel good’. Ik zag dat de vrouw zich even oprichtte met een glimlach om haar mond.

 

Henk Erinkveld CSsR