Gerardus Magazine 2018-6

2018-6

Heilzame verhalen

Een ingreep van hierboven

Toen zij weer bij de leerlingen kwamen, zagen zij een grote menigte om hen heen staan, waaronder ook schriftgeleerden die met hen redetwistten. Zodra al die mensen Hem opmerkten, waren ze verrast en liepen Hem tegemoet om Hem te begroeten. Hij vroeg hun: “Waarom twist ge met hen?” Een uit de menigte gaf Hem ten antwoord: “Meester, ik heb mijn zoon naar U toe gebracht omdat hij in de macht is van een stomme geest. En waar deze hem overweldigt, werpt hij hem tegen de grond, en de jongen krijgt het schuim op de lippen, knarsetandt en wordt helemaal stijf. Nu heb ik uw leerlingen gevraagd hem uit te drijven, maar die hadden er de kracht niet toe.” Jezus gaf ten antwoord: “O ongelovig geslacht, hoe lang moet Ik nog bij u zijn, hoe lang nog u verdragen? Brengt de jongen bij Mij.” Ze brachten hem naar Hem, maar zodra de geest Hem zag, liet hij de jongen stuipen krijgen; deze viel neer en rolde over de grond met het schuim op de lippen. Jezus vroeg aan de vader: “Hoe lang heeft hij dit al?” Deze antwoordde: “Vanaf zijn kinderjaren. Hij heeft hem ook dikwijls in het vuur en in het water geworpen om hem te doden. Maar als Gij iets kunt doen, heb dan medelijden en help ons.” Jezus antwoordde hem: “Wat dat kunnen betreft: alles kan voor wie gelooft.” Ogenblikkelijk riep de vader van de jongen uit: “Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!” Toen Jezus zag dat de mensen te hoop liepen, gebood hij op strenge toon aan de onreine geest: “Stomme en dove geest, Ik gelast je, ga uit hem weg en kom nooit meer in hem terug.” Onder geschreeuw en hevige stuiptrekkingen ging hij uit hem weg; de jongen zag eruit als een lijk, zodat de meesten dachten dat hij dood was. Maar Jezus vatte hem bij de hand en richtte hem op; en hij kwam overeind. Toen Hij thuis gekomen was en zijn leerlingen met Hem alleen waren, vroegen zij: “Waarom hebben wij hem niet kunnen uitdrijven?” Hij antwoordde hun: “Dit soort kan door niets anders uitgedreven worden dan door bidden en vasten.”

Marcus 9, 14-29



Ik geloof niet dat het helpt”, zei Lies. “Ik val van de ene ellende in de andere. Dan is er dit, dan weer dat. Mijn ogen willen niet meer, ik kan bijna niks meer met mijn handen, heb last van mijn rug en nu kan ik ook niet meer lopen. En steeds maar die pijn. Het is gewoon niet leuk meer. Waarom moet ik zó oud worden? Waar heb ik het toch aan verdiend? Ik heb toch niet slecht geleefd? En ik heb zo veel gebeden. Elke dag bid ik, maar ik geloof niet dat het helpt”. Een diepe zucht volgt. En na korte tijd: “Maar ja, ik kan het ook niet laten. Zonder gebed is het ook niks”.

 

Wat zou Lies graag willen dat er rechtstreeks ‘van boven’ werd ingegrepen, zoals in het verhaal over de genezing van een zieke jongen in het Marcusevangelie. Dat vertelt van een jongen die in de macht is van een stomme geest. Die geest smijt hem op de grond en doet hem stuiptrekken. Volgens de zienswijze van die tijd noemt de vader de ziekte van zijn zoon een bezetenheid. Als we kijken met ogen van onze tijd, dan doet de beschrijving van de ziekteverschijnselen denken aan een vorm van epilepsie. In het verhaal wordt de jongen daadwerkelijk genezen, maar toch lijkt dat niet het belangrijkste te zijn. In de kern lijkt het verhaal te gaan over geloof, over geloven. Die woorden komen steeds terug.

 

Wat gebeurt er in dat verhaal? De leerlingen van Jezus zijn in stevige discussie geraakt met onder meer schriftgeleerden. De vader van de zieke jongen had de leerlingen gevraagd om de geest uit zijn zoon uit te drijven, maar die hadden daartoe niet de kracht gehad. Daarover gaat de discussie.

Misschien werd er door de schriftgeleerden gereageerd in de trant van: ‘Zie je wel dat jullie niks kunnen. Dat het allemaal bedrog is, die wonderen! Het is allemaal onzin, mensen. Volksverlakkerij!’.

 

In het Marcusevangelie komen vaker discussies voor over Jezus en over de macht die hij heeft. Opvallend vaak wordt in dit evangelie de vraag gesteld wie Jezus eigenlijk is. Hoe is zijn relatie met God? Tegenstanders trekken die relatie in twijfel. Voor hen is Jezus een lastpak die geregeld hun godsdienstige voorschriften op losse schroeven zet. Die man een Zoon van God?
Kom nou!


Het zijn vragen waarop ook Jezus’ leerlingen vaak geen antwoord hebben. Door heel het evangelie komt de onwetendheid, het onbegrip van de leerlingen naar voren. Ze volgen Jezus wel, maar blijven worstelen met vragen. Misschien stelt de evangelist bewust zulke vragen om de lezers, dus ook ons, te laten nadenken over de vraag wie Jezus is en hoe zijn relatie is met God.


Dat zelfs zijn leerlingen vragen hadden, dat kan een troost zijn. Dan mag Lies zich in goed gezelschap weten. Dan mogen ook bij ons geloof, twijfel en ongeloof met elkaar verweven zijn.


Terug naar ons verhaal. Waarom lukte het de leerlingen niet om de jongen te genezen? Waarom konden zij hem niet bevrijden van zijn kwelgeest? Twee keer wordt in het Marcusevangelie verteld dat de leerlingen van Jezus de macht daartoe hebben gekregen. Waarom lukt het dan toch niet? Als de vader van de zieke jongen vertelt wat er is gebeurd, dan reageert Jezus opmerkelijk: ‘O, ongelovig geslacht, hoe lang moet ik nog bij u zijn, hoe lang u nog verdragen?’ Wie bedoelt hij met dat ongelovig geslacht? De leerlingen die niet kunnen genezen? De schriftgeleerden die niet in hem willen geloven? De vader van de jongen? De menigte die achter hem aankomt voor de kick van het wonder? De mensen die wel van hem willen profiteren, maar niet daadwerkelijk in hem geloven?


En daarna zegt Jezus: ‘Alles is mogelijk voor wie gelooft’. Een stevige uitspraak. Is dat wel zo? Als je ernstig ziek bent en niet geneest, heb je dan niet genoeg geloof? Dat is nogal wat. Dan reageer je net als Lies: ‘Ik heb toch zoveel gebeden, waarom blijf ik dan zitten met mijn kwalen?’

Ook Jezus’ leerlingen bleven zitten met de vraag waarom zij de kwelgeest niet hadden kunnen uitdrijven. Hadden zij niet genoeg geloof? Vertrouwden zij misschien te veel op eigen krachten? Dachten ze te veel dat ze het zelf wel konden: ik kan genezen. Ik kan boze geesten uitdrijven. Ik kan …


Is dat dan wel geloof? Wil je dan niet te veel de werkelijkheid naar jouw hand zetten? Gaat het er bij ‘geloven’ niet veel meer om, dat je jezelf leeg maakt en ruimte maakt voor God? Dat je kunt zeggen: ‘Ik leg mijn toekomst in zijn handen’.


Lies bleef bidden, ondanks haar twijfels. Er was Iemand tot wie ze zich in haar nood kon richten. Ze voelde dat het gebed haar kracht gaf. Het was zoals de kerkvader Augustinus vele eeuwen geleden al zei, toen hij wees op de innige band tussen geloof en gebed. ‘Het geloof brengt gebed voort en op zijn beurt versterkt het gebed het geloof’. En op de vraag waarom je zou bidden, was zijn antwoord, dat je niet hoeft te bidden om God te laten weten wat je bezighoudt, want beter dan wijzelf weet Hij wat er omgaat in ons hart. Maar door te bidden gebeurt er vooral iets in onszelf. Door het gebed kan de bereidheid in jezelf groeien om te aanvaarden wat God ons geeft.


Geloof, ongeloof en twijfel, Lies kende het allemaal. Maar ze bleef bidden. En dat was goed.

Diny Geboers