Gerardus Magazine 2021-1

2021-1

Mijmeringen van een missionaris

De taal van je volk

Om de drie jaar kom ik naar Nederland. Op vakantie. Zo las ik enkele jaren geleden op een mooie zondagnamiddag in juli de mis in de Wittemse kloosterkerk bij het graf van de redemptorist kardinaal van Rossum. Hij was in de eerste helft van de vorige eeuw de ‘rode paus’: het hoofd van de Propaganda Fide, het departement van de kerk dat verantwoordelijk is voor de missieactiviteiten. 

 

De uitdagingen van de Cariri-streek
Over de hele wereld kwam je Nederlandse missionarissen tegen. De Nederlandse redemptoristen zaten in Suriname en Brazilië. Toen ze in het begin van de jaren tachtig een missie stichtten in de Braziliaanse Cariri-streek, een plattelandsgebied getekend door eeuwen van droogte, kreeg ik een uitnodiging om daar te gaan werken. 
Een meer dan driehonderd jaar vrijwel onbekend relaas, geschreven door een zekere pater Martin de Nantes, vertelt hoe de Katholieke Kerk hier in 1670 op verzoek van een grote veehouder haar missiewerk onder de Cariri-indianen begon. De missionarissen zagen al snel dat ze die tegen genocide moesten verdedigen en namen op voorbeeldige wijze het voortouw in hun verdediging.

Tussen de regels door lees ik in dat oude verslag dat deze Franse geloofsverkondigers flink tegen het taalprobleem opliepen. Zo lachten de Portugezen, die hier de baas waren, hen uit omdat ze niet goed Portugees spraken. Dan waren er nog de slaven die uit verschillende delen van Afrika kwamen, elke groep met zijn eigen taal. En daarenboven vele indiaanse volkeren, met onderling totaal verschillende culturen.  

Een extra probleem was dat de indiaanse talen ongeschreven waren. De eerste taak van de missionarissen was dan ook om de taal te bestuderen en op schrift vast te leggen. Het was minutieus werk, want we kennen onder de Cariri-indianen vier vergelijkbare dialecten, bij ons het dzubucua. 

 

Missionarissen als taalkundigen
Pater Martin maakte zich de taal eigen met kinderen, die geduldige professoren zijn zoals ik later zelf in het Amazonegebied zou leren: ze verstaan je gehakkel al snel en hebben veel geduld om naar je te luisteren. Het leren van de taal was een zo ernstige zaak dat de Propaganda Fide waarvan pater van Rossum later prefect van werd, als eis stelde dat de missionarissen een half jaar de tijd moesten hebben, soms verlengd tot een jaar, om zich de taal eigen te maken. Als dat niet lukte dan moesten ze terug naar Europa.

Deze eerste missionarissen werden bijna allemaal taalkundigen, zoals later pater redemptorist Willem Ahlbrinck (1885-1966), die net als ik in Geldrop werd geboren en die gedurende jaren diepgaande studies deed naar de cultuur en de taal van de Karaïben, een kleine stam van 1500 indianen in Suriname aan de Marowijne rivier, een malariagebied. Zijn gepubliceerde studie werd een wetenschappelijk standaardwerk! 

Hij wist dat “wilde gij den Karaïeb werkelijk behulpzaam zijn, dat gij meer moest doen dan aan leeren een doode taal, dat gij namelijk ook zijn gedachten moest kennen, zijn opvattingen, zijn levensbeschouwingen”. Kennis van taal en cultuur zag hij als voorwaarde om zijn missie goed te kunnen vervullen. Gezien zijn enorme inzet voor de Surinamers is het meer dan terecht dat men over hem spreekt als de ‘apostel van Suriname’.

 

“U spreekt al goed Portugees”
Ik heb geen talenknobbel en had het geluk dat het Portugees dat we hier spreken goed is vastgelegd. Het lijkt erg op Frans en Latijn en dat vergemakkelijkte de studie nog meer. Maar een groot deel van de mensen in de Cariri is zeer slecht geschoold en onder de oudere generatie zijn er veel analfabeten. Zij hebben grote moeite met iemand die een wat andere uitspraak heeft. 

Net zoals in Nederland iedereen meteen kan horen dat ik uit Oost-Brabant kom, zo is het hier direct duidelijk dat ik geen Braziliaan ben. Inmiddels kan ik me redelijk uitdrukken. Toch krijg ik nog steeds met zekere regelmaat te horen: “U spreekt al goed Portugees” of “Ik kan u goed verstaan”. Men hoort direct dat ik hier niet geboren ben. Soms is de vraag ook: “Hoe lang bent u hier al?” Mijn glimlachend antwoord als 67-jarige is dan simpel: “Langer dan jij!”.  

Daar heb je meteen het mooie van dit werk te pakken. Doordat missionarissen zo lang in een gebied werken vanuit de kerkelijke gemeenschap en haar regionale tradities, kunnen ze ‘behulpzaam’ zijn, zelfs als de pater niet perfect Portugees spreekt.

 

Jan Joris Rietveld     Â