Gerardus Magazine 2023-4

2023-4

Wat was er nog

Laat de duif maar vliegen

Lees artikel als pdf
 

Ongeveer een half jaar geleden is op 85-jarige leeftijd de priester Pierre (in de wandeling Pie) van Can overleden. In mijn middelbareschooltijd, de eerste helft van de jaren zeventig, was hij pastor van de Jonge Kerk in Roermond. Die was voortgekomen uit jongeren­vieringen van de binnenstadsparochie van Roermond, maar volgde, na de benoeming van 
bisschop Gijsen in 1972, noodgedwongen steeds meer een eigen, zelfstandige koers. 
Pie van Can hield er wel van onverwachte en speelse elementen in te brengen in de zondagse vieringen in de voormalige kerk van de kartuizers aan de Swalmerstraat in Roermond. Zo herinner ik mij dat hij tijdens een viering met Pinksteren een namaakduif aan een touw boven de hoofden van de kerkgangers door de kerk heen en weer liet vliegen. 
Sommigen vonden het wel een beetje op het randje. Zij realiseerden zich waarschijnlijk niet dat pastor van Can feitelijk een middeleeuwse traditie in de viering van Pinksteren had teruggebracht.

Assepoester
Het Pinksterfeest is niet zo rijk aan volksgebruiken als Kerstmis en Pasen. In 1999 noemde ik in een artikel in het blad De Bazuin, de voorloper van Volzin, Pinksteren de ‘Assepoester’ van de christelijke feestdagen: een feest met een verborgen schoonheid, maar tegelijk ook het stiefkindje van de feesten. 
Kerstmis en Pasen hebben een veel grotere populariteit dan Pinksteren, ook in een geseculariseerde cultuur. Die onbekendheid van Pinksteren heeft onder meer te maken met de plaats op de kalender. De christelijke feestdagen hebben immers een groot deel van hun populariteit, vormgeving en versiering te danken aan hun plaats op de jaarkalender. 
Het liturgisch jaar viert mee met het jaar van de natuur, met de gang der seizoenen. Kerstmis en Pasen hebben zo allerlei symbolen en gebruiken gekregen die met het overwinnende leven te maken hebben, van de kerstboom tot de paaseieren. Pinksteren mist zulke symbolen.

 

De zoektocht naar een symbool
Pinksteren is vooral een nagalm van Pasen. En daar is niets mis mee, want zo is het feest ook ontstaan. Tot het einde van de vierde eeuw sloot de christelijke traditie aan bij de joodse feestcultuur, waarin Pinksteren het feest is van de vijftigste dag na Pesach. 
Tijdens dit ‘Wekenfeest’ werd de afsluiting gevierd van het feest van de verbondssluiting op de Sinaï. Voor de christenen in de eerste eeuwen betekende Pinksteren de viering van de vernieuwing van het verbond in Jezus Christus. Hoofdfiguur van het feest was dus aanvankelijk niet de Geest, maar Jezus. 
In de liturgie is Pinksteren nog altijd de afsluiting van de Paastijd. Maar de eenheid van Pasen en Pinksteren raakte steeds meer verbroken: Pinksteren werd het feest van de ‘verzelfstandigde’ Geest. Maar hoe druk je dat uit in symbolen en gebruiken? 
Daar komt de duif in beeld. In de beschrijving van het pinkster­gebeuren in het bijbelboek Handelingen komt de duif niet voor; de Geest verschijnt daar in vlammen, die zich als vuurtongen op de hoofden van de leerlingen neerzetten. Maar de duif vertegenwoordigt wel de Geest van God bij de doop van Jezus in de Jordaan (Matteüs 3,16). 

 

Die duif herinnert aan de duif die na de zondvloed 
Noach in de ark met een jong olijfblad in de snavel kwam tonen dat er weer iets groeide op aarde, dat er nieuwe leven en dus toekomst was (Genesis 8,14).
Vanaf de zesde eeuw duikt de duif op in afbeeldingen van het pinksterwonder. Het eerste voorbeeld is de Rabula-codex, een Syrisch evangeliehandschrift uit 586, nu in Florence bewaard. Dat is meteen de allereerste afbeelding van Pinksteren. De duif hoort er dus vanaf het begin van de beeldtraditie bij. 

 

Een luchtgat
In de middeleeuwen ontstond vervolgens het gebruik om met Pinksteren tijdens de mis een houten duif uit het gewelf van de kerk te laten afdalen, tot net boven de hoofden van de gelovigen. Dat was toch iets veiliger dan met vlammen te werken, al werden die soms nagebootst met rode rozenblaadjes. 
In de barok ontstond zelfs de gewoonte om met Pinksteren levende witte duiven in de kerk los te laten. Maar ja: duiven hebben de gewoonte duivenpoep achter te laten, dus dat leek minder geslaagd. Dan toch maar een houten duif. 
Veel oude kerken in Zuid-Duitsland hebben in het gewelf nog een opening, die bekend staat als ‘Himmelsloch’ of ‘Heilig-Geist-Loch’. Dat was de opening waardoor de namaakduif met Pinksteren werd neergelaten. Met Hemelvaart kon dezelfde opening gebruikt worden om een beeldje van Jezus de hoogte in te laten stijgen. 
In de tijd van de Verlichting sneuvelde dit gebruik. Maar Pie van Can had het niet slecht gezien: met zijn innovatie in de Jonge Kerk bracht hij een eeuwenoude traditie terug. Laat de Geest maar waaien en de duif maar vliegen.

Peter Nissen