Gerardus Magazine 2019-4

2019-4

Gedicht

Ad infinitum

Ik zie de helden die hun lot besturen
vanuit hun jonge ijdelheid; ze doen aan
toekomst alle dagen, dromen geld en het
grote leven: carpe diem, rad gesteld.

In den beginne mag de tijd zich haasten:
het verschiet ligt nog ver weg, is niet te zien.
Er wordt geleefd, gewerkt, geflirt, gevochten,
want oorlog lijkt te moeten, grof geweld.   

Ik zie een mensdom met hoge culturen.
Ik zie een wereld die zijn krachten omhelst.
Ik zie de ondergang van brozen en de
opkomst van het godenrijk, almacht telt.  

Bij alle versnippering en hovaardij
zie ik luiden in hun breekbaarheid vergaan.
IJdelheid ten spijt, met of zonder claimen,
wordt leven door de eindigheid geveld.

Ik zie om en weet mijn wilskracht gebroken;
nu ben ik oud en kijk bewogen terug
op wat mijn stoutste denkbeeld had verzonnen  
aan mooiheid voor de mensheid, ‘k sta versteld.  

Niet zal de kracht der illusie verdwijnen.
De mens blijft hopen op de gerechtigheid.
Jongeren komen, d’ ouderen verdwijnen,
los van hun dromen vergaan zij in ‘t veld.

Ik zie de helden van de plicht onvervaard
in touw het lot van schepselen te keren,
tegen beter weten in, maar ze gaan door:
‘Tot in het oneindige,’ zegt de held.  
   
Want wie de deugd kent en de liefde, is wijs;
veel te snel verworden stervelingen grijs.
Nieuw elan geleidt de trek van voor af aan
doorheen de tijd die zielen kust – en kwelt.

Ine Verhoeven