Gerardus Magazine 2020-1

2020-1

Je bent jong

Een devotiewinkel met toekomst

In het 100ste levensjaar van dit blad schreven wij over mensen, bedrijven en bewegingen die terugkijken op een eeuw bewogen geschiedenis. In deze eerste jaargang na 100 jaar Gerardusklok kijken we vooruit met jonge mensen die veel van de toekomst verwachten.
 
Voor een gesprek met een jonge ondernemer hoef ik niet ver de deur uit. Ik loop binnen in café Oud Wittem, op de hoek naast het klooster, waar Ramona Schmetz  een café annex devotiewinkel bestiert. Zij is 33 jaar, en samen met haar partner Sander heeft ze ook een gezinnetje; Thomas van anderhalf luistert tijdens het gesprek aandachtig toe.

Onlangs nam ze de zaak over die al enkele generaties in handen is van de familie Schmetz. 

 

Ramona in haar winkel

 

Je was zeker van kindsbeen aan voorbestemd om de zaak van je ouders over te nemen.
Nee. Ze raadden me zelfs aan om er heel goed over na te denken, want het is hard werken. Ik heb wel de hotelschool gedaan en wilde de horeca in, maar dan liefst in een ver oord of op een cruiseschip. Als stage werkte ik eerst vijf maanden op Aruba; daarna in een hotel bij het vliegveld van Brussel. 

Daar ben ik blijven hangen. Ik heb er veel geleerd; ik kan bijvoorbeeld goed overweg met vijf talen. Maar op den duur ging toch het onregelmatige werk me tegenzitten, en het was moeilijk een sociaal leven op te bouwen. Familie en vrienden wonen rond Wittem en daarom zocht ik een baan hier in de buurt. Maar veel hotels zijn hier familiebedrijven die het vaak met eigen familieleden doen. 

Zo kwam toch weer deze zaak van mijn ouders in blik. Vanaf 2013 heb ik samen met hen de zaak gerund; vijf jaar later heb ik die zelfstandig overgenomen, samen met Sander. 

 

Hier geboren en getogen heb je het aantal bedevaartgangers drastisch zien inkrimpen. Een winkel met religieuze artikelen trekt toch niet veel klandizie meer?
Als kind telde ik op een zomerse zondag al gauw 25 bussen. Zulke grote groepsbedevaarten zijn er niet meer. Mensen komen nu veel meer individueel.  Maar ondertussen groeit het toerisme. De klandizie is anders geworden. 

 

Devotie-artikelen blijven trekken, maar niet om het specifiek religieuze. Engeltjes bijvoorbeeld: daar kun je mee thuis komen zonder dat iemand denkt ’goh, wat is zij vroom geworden’. Of rozenkransen: ouderen kopen die nog om te bidden; voor jongeren is het een hip sieraad.

 

Toch mag je het aantal mensen niet onderschatten dat echt op bedevaart komt, al is dat minder zichtbaar. Gisteren nog, op een grijze stille dag, kwamen twee dames te voet uit Schin op Geul doelbewust om te bidden voor enkele mensen die het moeilijk hebben en voor wie ze hier devotiespullen kochten: een rozenkrans, een heiligenbeeldje…

 

Jullie hebben een grote variatie aan heiligen in de winkel. 
Elke heilige is voor een bepaalde nood of bepaalde ziekte. Mensen komen met iets concreets en vragen dan ‘welke heilige moet ik daarvoor aanroepen? Welk beeldje moet ik in huis halen?’  Als je zou zeggen: ‘Gerardus is voor alle noden’, dan vinden ze dat te algemeen. Een heilige moet niet te multifunctioneel zijn.


Maria is een uitzondering: die is voor alles. Van de meeste vragen of noden weet ik inmiddels wel, welke heilige daar bij past. Ik heb anders nog een boekje in de winkel liggen, waarin ik dat kan opzoeken.

Om een mooi voorbeeld te geven: toen het moeilijk werd om een huis verkocht te krijgen, ging het verhaal dat je dan een Jozefbeeldje in je voortuin moet begraven. Zeker toen daar iets over in de krant stond, was er veel vraag naar zulke beeldjes. En het helpt, hoor! Mensen komen later terug: ‘Mevrouw, het heeft geholpen! Binnen drie maanden was mijn huis verkocht!’ 

 

Jullie horen natuurlijk veel in de winkel, van wat ze in het klooster en de kerk van Wittem komen zoeken en wat ze vinden van de veranderingen die gaande zijn. 

 

Ze komen natuurlijk veel voor Maria en de heilige Gerardus, maar vinden trouwens dat de H.Clemens Maria Hofbauer en Peerke Donders best meer aandacht mogen krijgen. En ze vinden het jammer dat het klooster gaat inkrimpen en dat kerk en kapel anders worden ingericht. Maar als ik vertel dat er nog maar drie paters wonen, schrikken ze en begrijpen ze het wel.
 
Maar er zijn ook toeristen die bij ons verbaasd komen vragen, waarom die grote parkeerplaats er is en wat dat grote klooster moet. Ik zeg dan dat ze daar rustig naar binnen kunnen gaan. Die komen dan voor het eerst in de kapel, de kerk of de boekwinkel.

 

Hoe ik de toekomst zie? Het massale van vroeger is voorbij, maar mensen blijven wel komen. Zo’n klooster blijft minstens een interessante toeristische attractie. Ook al zegt de kerk veel mensen niks meer: ze blijven geboeid door het religieuze.  Ik zie de toekomst niet somber in.

Henk Erinkveld CSsR