Gerardus Magazine 2020-2

2020-2

Mensen met een passie

Ongewone kleuters. Buitengewone juf.

Op een zondagmiddag ben ik bij Brenda Römgens-Noijen, 33 jaar, moeder van twee meisjes van drie en bijna twee jaar oud. Ik praat met haar over haar passie voor speciaal onderwijs. Zij heeft in het verleden in het speciaal basisonderwijs gewerkt en op een school voor slechthorende kinderen en voor kinderen met een taalontwikkelingsstoornis. Inmiddels werkt ze alweer een jaar als leerkracht op de Taalschool De WereldDelen in Heerlen. Het is een basisschool voor kinderen van 5-6 jaar, voornamelijk kinderen van asielzoekers en nieuwkomers.  

Wat is het eigene van jullie school?
“Ons motto is: ‘Samen kleuren we de wereld mooier’. Ons doel is dat kinderen hun achterstand ten opzichte van Nederlandstalige kinderen inlopen en integreren binnen het reguliere basisonderwijs. Er wordt veel tijd en aandacht besteed aan het leren begrijpen, spreken, lezen en schrijven van de Nederlandse taal. Op deze school kunnen alle kinderen terecht die geen Nederlands spreken en minder dan een jaar in Nederland zijn. Naast kinderen uit het nabijgelegen asielzoekerscentrum zijn dit ook andere nieuwkomers, bijvoorbeeld uit Polen of Curaçao”. 

 

Waarom is onderwijs jouw passie? 
“Heel eenvoudig: als het je passie niet is, hou je het niet vol. Het is hard werken, maar je kunt zoveel voor een kind betekenen.  Zeker voor deze speciale kinderen. Zij geven je het gevoel dat je hier het hardst nodig bent. Dat geldt voor elke vorm van speciaal onderwijs; op de school voor slechthorende kinderen had ik dat ook, maar deze kinderen zijn nog kwetsbaarder”.

 

Wat maakt voor jou het verschil? 
“Naast het feit dat taal een belangrijke invalshoek is, die veel extra zorg, tijd en aandacht vraagt op beide typen onderwijs, is er op de taalschool nauwelijks tot geen extra financiering, terwijl dat wel hard nodig is. Daardoor moet je vaker noodgedwongen met grote groepen werken, terwijl de verschillen in de groep vaak groot zijn. 

 

In mijn kleuterklas zitten nu 19 kinderen, maar dat kunnen er volgende maand zomaar 25 of 30 zijn.  Sommige kinderen zijn pas in Nederland en andere al een paar weken of maanden. Er zijn er die nog geen woord Nederlands kennen, terwijl anderen al een beetje basiskennis hebben. Sommige kinderen zijn erg getraumatiseerd, anderen lijken dit niet. 

Een ander, meer logisch verschil is, dat deze kinderen binnen één schooljaar ‘klaargestoomd’ worden om naar het reguliere onderwijs door te stromen. In principe blijven de kinderen hier een schooljaar. Soms kunnen kinderen eerder uitstromen, een enkele keer moeten kinderen langer blijven. Enkele kinderen moeten ook doorstromen naar het speciaal onderwijs. 

 

Heerlijk om met de kinderen de wijk in gaan, bijvoorbeeld naar een garage.Dat is altijd een moeilijke beslissing, omdat je niet precies weet wat nu precies de achterliggende oorzaak is van waarom ze niet meekunnen. Je staat toch als leerkracht aan de basis van hun schoolcarrière in Nederland en hebt de verantwoordelijkheid dat elk kind op een goede plek terecht komt. Dit is met name voor de oudere kinderen soms moeilijk, omdat zij al een langere voorgeschiedenis hebben in het onderwijs van hun eigen land”.

 

Met welke talen komen kinderen in jouw klas?
“Turks, Arabisch en Koerdisch zijn veel voorkomende talen in mijn klas. De communicatie en het onderwijs gebeurt daarom veel met ondersteunende gebaren, concrete materialen en mimiek. Het is heel belangrijk om zelf het goede voorbeeld te geven in goede Nederlandse zinnen. Vaak zijn er ook kinderen die bijvoorbeeld al 20 weken op school zijn en anderen kunnen ‘tolken’. Op de hele school zitten nu circa 150 leerlingen, verdeeld over negen groepen”.

 

Dat maakt jouw werk niet gemakkelijk.
“Ja, inderdaad, vooral de communicatie met de ouders is moeilijk. En dat betreft dan niet alleen de taal en het verschil in cultuur, maar hoe maak ik hen duidelijk wat hun rechten en plichten zijn. Bijvoorbeeld de mogelijkheid van spraakles of het busvervoer. Onze bureaucratie is voor hen vaak onbegrijpelijk, en dat niet alleen vanwege de taal… 

 

De betrokkenheid van de ouders is sowieso heel anders dan in het regulier onderwijs, omdat de kinderen in busjes, dus zonder ouders naar school komen. Er is wel twee keer per jaar een oudermiddag. Dan is de opkomst meestal wel groot. 

 

Het is voor mij ook heel moeilijk dat de kinderen soms van de ene op de andere dag niet meer op school komen, omdat de familie uitgezet wordt of verplaatst naar een ander asielzoekerscentrum. Dat is raar en moeilijk tegelijk. Het went nooit. Je bouwt een band op met een kind en die wordt gewoon ruw verbroken, zonder dat je daar naar toe hebt gewerkt.  

 

Ik heb ook een heel moeilijke en verdrietige gebeurtenis meegemaakt. Begin januari is een van onze leerlingen, een meisje van tien jaar uit Eritrea, die met haar ouders, zes broertjes en zusjes in het AZC woont, uit het raam gevallen en een paar dagen later overleden. Dat was zo heftig. 

 

We hebben er hier op school veel aandacht aan besteed. In alle klassen hebben kinderen geknutseld of getekend. Er was een gedenkhoekje in de hal met een foto van haar, een boekje en kaarsjes. In de gymzaal hebben we met de kinderen gepraat, elkaars tekeningen en knutsels laten zien en gedichtjes voorgelezen. Op de speelplaats hebben alle kinderen daarna bellen geblazen en haar daarmee gedag gezegd. Haar ouders hebben alle tekeningen en knutsels gekregen.  

 

We hebben dit met het hele team gedragen en het heeft ons ook sterker gemaakt. Nu haar zusje weer op school is, merk je dat het pas echt tot de kinderen doordringt: ze zijn heel zorgzaam naar elkaar”. 

 

Brenda, waar word je blij van? 
“Vooral van de kinderen. Het is zo’n fijne doelgroep: vrolijk, lief, gemotiveerd, dankbaar. Ondanks alles wat ze hebben meegemaakt. Ook aanhankelijk, omdat wij vaak een van de eerste plekken zijn waar ze zich weer veilig en fijn voelen. Op het AZC is de sfeer toch vaak beklemmend. 

Ook is het heerlijk om met de kinderen de wijk in te gaan. Dat doen we vaak om de kinderen bepaalde ervaringen mee te geven, waardoor nieuwe woorden ook veel beter beklijven. We zijn bijvoorbeeld naar een garage geweest, een huisarts, een tandarts, de bibliotheek. We hebben kerstkaarten gemaakt voor de wijk rondom de school. Dit laatste is belangrijk om de buurtbewoners te betrekken en om vooroordelen uit de weg te helpen”. 

 

Op weg naar huis denk ik: daar, van die kleine schoolwereld, kunnen wij nog veel leren!

Nan Paffen