Gerardus Magazine 2023-3

2023-3

Wat was er nog

Versterving met geselkoorden

Lees artikel als pdf
 

Oudere lezers zullen het zich ongetwijfeld nog herinneren: de dagsluitingen op de tv van pater Leopold Verhagen. Tussen 1953 en 1967 verzorgde deze augustijn met enige regelmaat dagsluitingen voor de KRO. Vaak had hij daarbij een voorwerp in de hand, waarvan pas in de loop van zijn praatje duidelijk werd wat er de bedoeling van was. 
Pater Leopold Verhagen (1908-1997), godsdienstleraar aan het gymnasium van de augustijnen in Eindhoven, had een goed oog voor de rol van materiële cultuur in de geloofsbeleving, ‘Geloven, dat kunt ge niet zonder spullekes,’ was zijn gevleugelde uitdrukking.

 

Zelfgeseling
Op de zolder van het augustijnenklooster in Eindhoven, tegenwoordig als DOMUSDELA in gebruik bij een uitvaartcoöperatie, had pater Verhagen een museum van katholieke devotievoorwerpen ingericht: heiligenbeelden, rozenkransen, wijwaterbakjes, crucifixen en nog veel meer. 
Een hele wand van dat museum was gevuld met geselkoorden. Die bestonden in allerlei varianten, wisselend van kloosterorde tot congregatie: sommige van touw, andere van leer, de een met metalen pinnen, de andere met knopen erin. Ik ben nog nooit in een sm-kelder geweest, maar ik stel mij daar zoiets bij voor als die wand in het privémuseum van pater Verhagen.
Tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw was de zelfgeseling in heel wat kloostergemeenschappen een min of meer vanzelfsprekende praktijk. Wekelijks, op vrijdagmiddag, rond het uur waarop Jezus aan het kruis was gestorven, werden kloosterlingen geacht zichzelf enige tijd op de ontblote rug te slaan met een geselkoord. 
Tijdens de zelfgeseling werden meestal boete­psalmen gebeden. In sommige orden was de zelfgeseling zelfs een praktijk op drie dagen in de week (maandag, woensdag en vrijdag). Ook het tijdstip kon anders zijn, bijvoorbeeld ’s nachts na de metten. De zelfgeseling behoorde tot de handelingen die de versterving van de kloosterling moesten bevorderen: het sterven voor de wereld om te leven voor Christus. 
In de jaren vijftig rezen bij veel religieuzen al vragen rond de zin van de zelfgeseling en andere verstervingspraktijken, zoals het zich onthouden van slaap en het dragen van een boeteketting, -gordel of kleed, ook wel ‘cilicium’ of ‘catena’ genoemd. En tien jaar later was de praktijk vrijwel volledig verdwenen uit het leven van de kloosterlingen. 

In de Filippijnen maakt de geseling nog deel uit van een oude  Goede-Vrijdagtraditie. Helemaal weg is die overigens niet. Van paus Johannes Paulus II wordt verteld dat hij regelmatig zichzelf geselde en dat hij daarvoor een favoriete broekriem gebruikte. Ook bij sommige zogenaamde ‘movimenti’, katholieke bewegingen, zoals Opus Dei, komt de praktijk nog steeds voor. Dan Brown maakte er in zijn boek De Da Vinci Code uit 2003 graag gebruik van en de beelden uit de verfilming van het boek zullen bij velen nog wel op het netvlies staan. 
De religiewetenschapper en psycholoog Emke Bosgraaf wijdde een proefschrift aan de verstervingspraktijken in het Nederlandse kloosterleven en het verdwijnen daarvan. Daarvoor onderzocht hij hoe in kloostertijdschriften de ascetische praktijken gepropageerd werden. Dat laatste gebeurde vooral met argumenten in de trant van ‘onze heilige stichter tuchtigde zichzelf dagelijks’. 
De verantwoording voor de zelfgeseling was doorgaans drieledig: zij was boetedoening voor de eigen zonden, zij moest de ‘boze begeerlijkheid’, de lusten en ongeregelde verlangens verdrijven en zij moest aanvullen wat aan het lijden van Christus nog ontbrak. 
Een gemeenschappelijke noemer in alle beschrijvingen van de zelftuchtiging is wel dat zij in dienst stond van de disciplinering, de innerlijke en uiterlijke gedragsregulering van de kloosterling. En die noemer leverde haar ook de gangbare benaming op: de disciplina.
In de loop der tijden verstarde die discipline tot een opgelegd element uit de traditie, waarvan de zin door kloosterlingen steeds minder werd begrepen. ‘Je deed het, omdat het erbij hoorde’, zo noteerde Emke Bosgraaf uit de mond van religieuzen bij zijn promotieonderzoek, maar ook: ‘Dat werd toen openlijk belachelijk gevonden. Dat deden we niet meer’ of ‘Je zag er de zin niet meer van in.’ 
Deze rubriek heet ‘Wat was is er nog.’ Dat geldt gelukkig niet voor alles. Van sommige dingen is het maar goed dat zij (bijna) helemaal verdwenen zijn. Zoals die geselkoorden. Behalve misschien in die sm-kelder waar ik nog nooit geweest ben.

Peter Nissen