Gerardus Magazine 2023-6

2023-6

Mijmeringen van een missionaris

De les van doƱa Rosa

Lees artikel als pdf
 

Ons bisdom heeft ruim twintig jaar een bisschop gehad die probeerde de kerk op te bouwen vanuit het idee beschreven in Handelingen van de Apostelen in de hoofdstukken 2 en 4: christenen leven in kleine gemeenschappen waarin iedereen elkaar goed kent en men samen de Bijbel leest, zonder veel inmenging van een priester; een niet-klerikale kerk dus. Maar je kon niet helemaal om priesters heen en zo zag dom Luís in mij toch een aanwinst voor het diocees. 
Bij mijn wijding maakte hij evenwel duidelijk wat er verwacht werd: meehelpen bij het opbouwen van de kerk volgens zijn visie. Er waren nauwelijks priesters en zo had ik in het begin van de eeuw gedurende vier jaar zes gemeentes onder mijn hoede, met verspreid over een groot gebied een vijftigtal basisgemeenschappen. Die verschilden allemaal sterk van elkaar. Sommigen waren moeilijk, andere juist erg plezierig om te bezoeken. 

 

Een vetgemeste haan
Een van de verafgelegen gemeenschappen waar ik graag heen ging, was Quicerengue, een vreemde naam met de betekenis van: oud mesje waarmee men een cassave schilt. De gemeenschap werd gedragen door een viertal enthousiaste meiden die wekelijks bijeenkwamen voor een viering. Ze hadden ook de catechese van kinderen en jongeren op zich genomen. 
Hun onderkomen was een oud niet meer gebruikt schooltje. Daar vierden we bij elk bezoek de mis. Het gebouwtje zat vol vogels en die brachten vlooien mee. Het was duidelijk dat er een kapel gebouwd moest worden. 
Toen dat werd voorgesteld, stond een forse oude man direct op en zei: “Sommigen zullen een tostão (5 cent) geven maar ik geef een capão (een vetgemeste haan)”. Dit was het startsein om geld bijeen te brengen. Om hen te helpen en te stimuleren kreeg ik hulp uit Nederland om het dak, het duurste deel, te betalen. Binnen een jaar stond er inderdaad een bescheiden kerkje. 

 

Nog één dingetje
Dat moest ingezegend worden. Op een zaterdagmorgen reed ik erheen, een lange reis voor een groot deel over zandwegen. Er was een uitgebreid programma: mis, doop, eerste communie en zegening van het gebouw. 
Nadat we alles gedaan hadden, tegen de middag, dacht ik dat het tijd was om die haan op te eten, maar de catechiste zei mij dat we nog één ding moesten doen. “U moet nog wel even het heilig oliesel gaan geven aan een zieke, hier vlakbij”. Dat ‘vlakbij’ kende ik intussen wel; voor mensen die veel te voet lopen is alles ‘vlakbij’. Via een smal paadje door cassavevelden kwamen we na een half uur bij een lemen huisje. 
Bij de deur stond een vrouw  die me werd voorgesteld als doña Rosa. Ze nodigde mij binnen uit. Ik kreeg een stoel aangeboden, de enige in het vertrek. We spraken wat met de hulp van de catechiste al nam ik daar niet veel tijd voor. Ik ging naar de reden van het bezoek. 

 

De Bijbel
Had zij een Bijbel, die ik nodig had voor de bediening? Nee, die had ze niet. Maar doña Rosa, al vier jaar werken we daarmee, dat weet u toch? Nee, ik heb die niet. Dat viel helemaal niet goed bij mij. Dan maar zonder Bijbel. Goed, waar is de zieke? Ze deed een gordijn open en daar was een kamertje met een bed bedekt door een van verschillende lappen aan elkaar genaaid laken. Alles was heel schoon, maar uiterst armoedig. Onder het laken lag een broodmager en bewegingsloos iemand. 
Maar doña Rosa, wie is dat? Mijn zwager. Zorgt u voor hem? Ja. Heeft u geen hulp? Nee. Maar de verschoning? Drie keer per dag. En het eten? Drie keer overdag en twee keer ´s nachts in kleine porties en fijngeprakt. En water? Met een emmer op mijn hoofd uit de rivier hier drie kilometer vandaan. En in het weekeinde? Ikzelf. Heeft u nooit vrij? Nee. Hoelang doet u dit al? Drie jaar. Maar dat is toch onmogelijk? Nee, want op ditzelfde bed verpleegde ik drie jaar mijn echtgenoot in dezelfde omstandigheden.
Ik wist me geen houding te geven. Doña Rosa had helemaal geen Bijbel nodig; zíj was de Bijbel. En de haan? Die hebben anderen opgegeten. Al mijn eetlust was voor die dag weg en ik was blij dat ik de lange reis terug alleen kon maken. Er was wel het een en ander om over na te denken.

Jan Joris Rietveld